de voedselkringloop sluiten met vee

Circulair voer is volledig samengesteld met  retourstromen en reststromen van humane voeding; circulaire grondstoffen.
Circulaire grondstoffen voor diervoeder geven geen directe of indirecte voedselcompetitie met de mens, en ze zijn niet geteeld met de intentie om als veevoer te dienen.
Voor circulaire grondstoffen geldt over het algemeen ook dat ze als ‘restproduct’ of  bijproduct’ een lagere CO₂ footprint hebben dan reguliere grondstoffen met vergelijkbare voedingswaarde en dat er geen landbouwgrond wordt ingezet met het doel om deze grondstoffen te verkrijgen. Circulaire grondstoffen zijn volgens het circulair voer spectrum in 4 groepen onder te verdelen.

circulair voer spectrum

Circulair diervoeder bestaat voor wat betreft de organische grondstoffen voor 100% uit  reststromen en retourstromen van humane voeding. Deze vinden we in de groepen  1 tot 4 in het circulair voerspectrum terug. Toegevoegde vitaminen, mineralen en sporenelementen zijn niet circulair, maar zijn voor ´t welzijn van de dieren noodzakelijk.  Doordat food van EU herkomst GMO vrij is, zijn de rest- en retourstromen dat ook en is circulair voer ook zonder GMO samen te stellen en toepasbaar in gecertificeerde GMO-vrij concepten zoals VLOG.

GROEP 1: OOGSTRESTEN
Loof en oogstresten van planten die voor humane voeding zijn verbouwd en die niet door de mens te consumeren zijn, kunnen als circulaire grondstof van waarde zijn in diervoeding. Dit zijn doorgaans laagwaardige producten met een hoog gehalte ruwe celstof.  Voorbeelden zijn;

  • Vlaskaf, ook wel genoemd bolkaf of lijnzaaddoppen
  • Johannesbrood
  • Stro (van bijvoorbeeld koolzaad, baktarwe en brouwgerst)
  • Bietenkoppen, bietenblad
  • Wortelloof

GROEP 2: FOOD RETOUREN
Retourstromen van humane voeding. Voorbeelden zijn brood, koek en deegwaren die onverkocht zijn of over de houdbaarheidsdatum zijn. Het herwaarderen van deze retourstromen in diervoeding gaat voedselverspilling tegen. De ‘CO₂ footprint teller’, begint te lopen nadat het product retour gaat en van bestemming wijzigt. Hiermee hebben retourstromen een zeer lage CO₂ print.

  • Broodmeel (product van o.a. onverkochte broden);
  • Onverkocht brood en banket of waarvan versheid verstreken is;
  • Onverkochte AGF of waarvan versheid verstreken is.

GROEP 3: FOOD AFKEUR
De groep kunnen we naar herkomst onderverdelen in afkeur primaire voeding en afkeur bewerkte voeding.
Afkeur van bewerkte voeding is vaak inherent aan het proces. Bij de productie van bijvoorbeeld pasta, koek, crackers, chocoladeproducten, babyvoeding en chips wordt er streng gelet op breuk en of het product de juiste kleur, geur, textuur, bite, nutritionele waarde, etc. heeft. De afkeurstromen na het productieproces vallen in deze groep. De producten zijn niet supermarktwaardig en komen daarom beschikbaar voor diervoeding. Ook proefbatches die ontstaan bij productontwikkeling en aanloopverliezen die ontstaan bij de opstart van een machine vallen in deze groep.
De CO₂ footprint van afgekeurde bewerkte voeding word naar rato van de economische waarde ten opzichte van het deel dat human geschikt is, toebedeeld
Afkeur van primaire humane; deze stroom is ongepland en ongewenst. Dit betreft zaden en gewassen die specifiek en aantoonbaar geteeld zijn voor humane voeding maar die uiteindelijk kwalitatief ongeschikt zijn voor dat doel. Deze voedingsmiddelen worden daarnaast doorgaans ook niet geteeld met de intentie om als diervoeding te dienen. Vaak zijn deze producten bij goede kwaliteit te duur voor gebruik in diervoeding. Voorbeelden zijn pinda’s en noten, afkeur groente en fruit, etc. Maar ook afkeur en overjarig onbehandeld groente zaaizaad zoals bijvoorbeeld spinaziezaad en wortelzaad. De CO₂ footprint toekenning voor deze groep is een lastige. Maar wanneer dit ook naar rato van de economische waarde gebeurd, dan heeft ook deze groep een lage CO₂ footprint. De CO₂ die niet op het afgekeurde product kan worden toegekend zou als ingecalculeerde opslag voor afkeur over de massa humaan product moeten worden toegeschreven.

GROEP 4: FOOD BIJPRODUCTEN
Bijproducten uit de industriële productie van humane voeding vormen al decennia lang een belangrijke input voor diervoeding. Te denken valt aan perskoeken of schroten die bij de productie van plantaardige olie vrijkomen zoals; raapschroot*, zonnebloemzaadschroot*, sesamschilfers, palmpitschilfers en lijnzaadschilfers. Maar ook bijproducten van de bereiding van zetmeel-, suiker-, en bierbereiding zoals tarwegriesmeel, maisgluten, bierbostel en bietenpulp. Ook producten van dierlijke oorsprong kunnen in deze categorie vallen, bijvoorbeeld wei als bijproduct van kaas en bloedmeel als slachterij-reststroom.

*)Raapschroot en zonnebloemzaadschroot komen in toenemende mate vrij bij de winning van plantaardige olie voor B7 Diesel (Diesel met maximaal 7% biobrandstof). Daarmee vallen deze grondstoffen deels ook in groep 5. Omdat het onderscheid tussen de herkomst nog niet goed te maken is, krijgen deze twee producten nog het voordeel van de twijfel als circulaire veevoergrondstof in groep 4.

Voorbeelden van grondstoffen in groep 4 zijn:

  • Appelpulp (coproduct van verwerking van appels tot appelsap en appelmoes)
  • Eierschalen (coproduct van koek-, gebak- en cakeindustrie)
  • Bierbostel, Biergist
  • Suikerbietenpulp (restproduct van o.a. suiker en pannekoekstroop)
  • Bloedmeel (slachterij coproduct)

GROEP 5: ENERGIE BIJPRODUCT
Plantaardige voeding voor mens of dier zou niet moeten worden ingezet voor energieopwekking. Food en feed competitie met energie is onwenselijk. Goede voedermiddelen en hun bijproducten zouden daarom hoger op de ladder van Moerman moeten worden ingezet dan voor energieopwekking.
Voor bio-ethanol (gebruik in E10 benzine) wordt voornamelijk mais en tarwe gebruikt. De bijproducten daarvan zijn tarwegries, TGC (tarwegistconcentraat),  tarwe DDGS of mais DDGS (Distiller`s Dried Grains with Solubles). Wanneer deze reststroom  eenmaal toch is ontstaan, is verwaarding tot voedsel via vee wel de beste oplossing.
Voor B7-diesel worden plantaardige oliën gebruikt. Dit is vaak raap-/koolzaadolie, zonnebloemolie en in toenemende mate sojaolie. Raapschroot en zonnebloemzaadschroot als reststromen hiervan vallen vooralsnog in groep 4 (zie toelichting bij groep 4). Sojaproducten in groep 6 (zie toelichting bij groep 6).
De EU moedigt biodiesel van de tweede generatie aan. Die diesel is gemaakt van dierlijk afval en van gebruikt frituurvet en concurreert dus niet met de voedselproductie. Hierbij heeft het uitgangsmateriaal in tegenstelling tot koolzaadolie en zonnebloemolie dus wel de hoogst mogelijke toepassing op de ladder van Moerman.

.

GROEP 6: GETEELD VOOR VEEVOEDING
Wanneer voeding voor vee speciaal voor vee is verbouwd, spreken we niet van een circulaire herkomst. Ook niet als de kringloop op bedrijfsniveau (nagenoeg) gesloten is. Het bekendste geteelde voer voor vee is natuurlijk weidegras. Maar ook graskuil, snijmais en hooi worden voor dieren geteeld. In mengvoer kennen we ook diverse grondstoffen die speciaal voor het veevoer zijn geteeld. Naast de hele granen tarwe, mais, gerst, haver, rogge zijn dat ook erwten, lupinen en lijnzaad. het overgrote deel van de sojaproducten beschouwen we ook als geteeld veevoer en scharen wij niet onder circulaire grondstoffen omdat het zeer aannemelijk te maken is dat de sojaboon voor een belangrijke reden vanwege de verkoop van sojaschroot voor diervoeding wordt verbouwd. Daarnaast wordt sojaolie meer en meer ingezet voor gebruik in bio diesel[1]. Het zwaartepunt van sojateelt ligt daarmee in groep 5 en 6 en slechts voor een klein deel in groep 4.

Telen voor veevoer blijft bestaan
Meer circulair gevoerde dieren is een goed streven om daarmee zo efficiënt mogelijk met het mondiale voedselvraagstuk om te gaan. Echter zal er altijd geteelde veevoeding moeten blijven. Veel landbouwgronden zijn kwalitatief niet goed genoeg om er humane voeding te telen en bovendien is een rotatieteelt (waarbij vaak voedergraan wordt geteeld) noodzaak voor de bodem. Ook op rijkere gronden op natte bodems zoals uiterwaarden  is teelt van gras vaak de enige optie. Via herkauwers kunnen we dit omzetten naar melk en vlees en zo toch tot waarde maken in de humane voedselketen.